Hoe snel geef je een ander de schuld?

Wanneer mij iets niet lukt, is het mijn eerste neiging om te bedenken wat ik zelf verkeerd heb gedaan. Ik ken ook mensen die neigen naar het tegenovergestelde: wanneer iets niet lukt, bedenken ze wat de ander verkeerd heeft gedaan. Beide reacties zijn voorbeelden van denken in oorzaak en gevolg. Die manier van denken is nuttig als je bijvoorbeeld een machine wilt repareren. Maar zodra het gaat om iets dat zich afspeelt tussen mensen, heeft het een groot nadeel: het leidt tot het aanwijzen van een schuldige. En bezig zijn met de schuldvraag helpt ons weinig.


Wanneer je op zoek gaat naar wie wat verkeerd heeft gedaan, ga je er vanuit dat ons gedrag volledig door onszelf wordt bepaald.

Wanneer een medewerker iets niet heeft verteld, waarvan iedereen had kunnen bedenken dat hij dat wel had moeten doen, lijkt de conclusie eenvoudig: deze medewerker is niet betrokken, niet capabel genoeg of wat we ook maar kunnen bedenken. Daarmee verklaar je zijn gedrag volledig door zijn karaktereigenschappen of zijn competenties.


Maar ons gedrag wordt behalve door karaktereigenschappen en competenties ook in sterke mate bepaald door onze ervaringen met elkaar. Ervaringen die we gebruiken om te anticiperen.

Op grond van onze ervaringen met elkaar ontstaan onze verwachtingen. En bij het bepalen van ons eigen gedrag houden we voortdurend rekening met de reactie, die we van de ander verwachten.


Dat anticiperen komt niet van één, maar altijd van twee kanten: zo raken we met elkaar vast in zogenaamde gedragspatronen.

Feitelijk raak je allebei verstrikt in je eigen onmacht: de leidinggevende raakt steeds heftiger geïrriteerd wanneer de medewerker weer iets niet of niet op tijd heeft verteld. De medewerker kiest steeds vaker voor zwijgen omdat hij steeds meer vreest voor een uitbrander van zijn leidinggevende.


En zo kan het gebeuren dat een medewerker in het ene team sterk tot bloei komt, terwijl er in een vorig team, voor vergelijkbaar werk, werd getwijfeld aan zijn geschiktheid.

In dit soort gevallen ging het dus veel minder over karaktereigenschappen of competenties, maar vooral over een gezamenlijk opgebouwd patroon, waarin beide partijen elkaar in negatieve zin versterken.


Wanneer je denkt in patronen, waar je elk een aandeel in hebt, verdwijnt de schuldvraag.

Wanneer je de schuldvraag kunt loslaten, kom je eerder en makkelijker tot echte oplossingen. Want bezig zijn met de schuldvraag roept aan twee kanten de nodige emoties op, zoals (zelf)verwijt, niet op waarde geschat voelen, ongemak, irritaties. Allemaal emoties, die ons eerder in de weg staan, dan dat ze helpen om elkaar beter te begrijpen en beter te laten functioneren.


Dus vertoont de ander gedrag, dat je liever anders ziet, dan kun je ook vragen naar jouw aandeel in jullie patroon.

“Wat kan ik anders doen, zodat jij mij op tijd de juiste informatie doorgeeft?”
Dan is het natuurlijk wel van belang dat je er ook daadwerkelijk zo naar wilt kijken en niet in stemgeluid of oogcontact laat doorschemeren dat de ander toch eigenlijk wel fout zit.